Een Japans zwaard wordt “katana” (刀), “daito” (大刀,langzwaard) of “ken” (剣) genoemd.Merk op dat de “Dai”-kanji voor lang (大)dezelfde is als de “O”-kanji in “O’Sensei” (大先生)
Samen met het korte zwaard “wakizashi” (脇差) of “Shoto” (小刀) wordt het “daisho” (大小, lett groot en klein) genoemd.
De katana is een snij-zwaard (geen slagzwaard), hoewel men er ook mee kan steken.
De katana wordt aan de linkerkant gedragen met de snede naar boven.
Een Iaito (居合刀) gebruikt men om Iaido (居合道) te beoefenen (Iaido = de weg van het trekken van een zwaard)
Een Iaito hoeft dus ook helemaal niet scherp te zijn, het oogt wel erg mooi.
Let wel op dat de woorden iaito en katana niet tegenstrijdig zijn. Iaito verwijst enkel naar het doel van het zwaard: de beoefening van iai. Katana wijst op de soort, lengte van zwaard en hoe het gedragen wordt (snede omhoog). Het feit dat iets een iaito is impliceert niet noodzakelijk dat het stuk bot is, al is dat wellicht wel wijs. Doorgaans gebruikt men de term “shinken” wanneer men specifiek wil aanduiden dat men een scherpe katana als iaito gebruikt.
De katana wordt met de snede naar boven gedragen zodat je ze kan trekken en ermee snijden in één beweging. Dit werd pas ingevoerd na de grote oorlogen (na 1600, slag bij Sekigahara). Tijdens de oorlog is er tijd genoeg om uw zwaard te trekken en ten strijde te trekken. De zwaarden werden met de snede naar beneden aan de obi gehangen en zijn “Tachi” genoemd. Na de oorlog krijgen de samurai meer een politietaak en is het snel-trekken-en-aanvallen in één tijd noodzakelijk dus wordt het zwaard (vaak ingekort, aan de achterkant) in een nieuwe schede in de gordel onderste-boven gedragen. Ook handig te paard; als de snede naar beneden zit komt uw zwaard uit de schede ongeveer ter hoogte van de oren van uw paard.
Dat korte zwaard (wakizashi, of ook shoto) is het “binnenhuis zwaard” om de evidente reden dat Japanse huizen nogal klein zijn. Zelfs paleizen zijn (naar onze normen) klein en zijn opgebouwd uit afzonderlijke kleine kamers die door papieren (en houten) verschuifbare tussenwanden aaneengesloten kunnen worden. Tevens zijn er her en der verstopte kamertjes en gangetjes. Overal zijn de plafonds te laag om betekenisvol met een katana overweg te kunnen.
Een wakizashi is allerminst een seppuku zwaard.
Nog kleiner kan ook (tanto) dat is wat wij een behoorlijk mes noemen.
Het maken van een katana.
Om superieure bladen te smeden, moest de Japanse smid dezelfde moeilijkheid overwinnen die alle wapensmeden over de hele wereld tergde.
Zwaardsmeden konden staal zeer hard maken zodat het een scherpe rand zou houden, maar dat maakt het zwaard bros zodat het kan breken in de strijd.
Of ze maken het staal zacht maar dan verliest het snel zijn scherpte bij gebruik. (En het moest toch een snijzwaard zijn)
De oplossing ligt in een zacht blad met harde snede.
De eerste smeden ontdekten al gauw dat er een verbetering optrad als het ijzer herhaaldelijk werd verhit en geplet. Door het ijzer te verhitten tot het witheet wordt, ontstaat aan het oppervlak een vloeibare laag, die het mogelijk maakt twee oppervlaktes aan elkaar te wellen (zgn. vuurlassen). Deze techniek heeft als gunstig bijverschijnsel dat verontreinigingen verbranden door de hoge temperaturen. Tegelijkertijd treedt door het ‘openstaan’ van de buitenstructuur koolstof toe tot het oppervlak van het ijzer. Deze koolstof is het bestanddeel dat het harden van het ijzer mogelijk maakt. De Japanse smeden gebruikten houtskool als brandstof voor hun smidsvuur. Houtskool bevat, in tegenstelling tot steenkool, geen zwavel of fosfor die het staal gevoelig maken voor snel breken in koude toestand. Als men ijzer dubbel vouwt en aan elkaar welt, brengt men koolstof naar het binnenste van de verkregen plak materiaal. Door deze behandeling diverse keren te herhalen, verbetert men het materiaal en verkrijgt men staal. Een zachte elastische staalsoort wordt verkregen na vijf tot zeven maal vouwen. Acht tot tien maal vouwen geeft een kwaliteit van verenstaal. Na vijftien maal vouwen verkrijgt men een harde taaie staalsoort, geschikt voor het maken van de zwaardsnede. Het resultaat van dit vouwen wordt zichtbaar na polijsten als fijne patronen aan de oppervlakte of de huid (hada) van het zwaard
Hoe vaak wordt het staal gevouwen?
Heb je wel eens gelezen dat katanas zo sterk zijn omdat ze 30 keer worden gevouwen? Dat is overdreven.
Typische afmetingen van het lemmet is
Breedte: ( aan het heft: Moto-haba): 30 mm & Saki-haba ( breedte aan de punt): 22 mm
De dikte (Moto-Kasane) bedraagt slechts 8 mm
Nu weegt ijzer 56 gram per 6.022×1023 atomen.
(atoommassa van Fe = 55,845 en het getal van Avogardo = 6.022 x 1023/mol).
IJzer weegt 7.860 kg/liter dus dat zijn 35 miljoen lagen ongeveer.
1 keer plooien =2 lagen, nog eens plooien = 4 lagen, 8, 16, 32, 64, 128, 256, 512, 1024.
Tien keer plooien geeft 1024 lagen (210=1024) en 225 =33 554 432
Na 25 keer plooien heb je de atomaire dimensie bereikt en ben je dus in een homogene matrix aan het roeren.
Een andere verbetering die door de Japanse smeden werd toegepast is de “amalgatie” van verschillende soorten staal.
De smid koopt zijn staal van de “staalbakker” die in een oven een mengsel van ijzererts en houtskool enkele dagen laat branden. Bij het openbreken van de oven wordt de (nog hete maar niet meer vloeibare) staalkoek uiteengetrokken. Aan de hand van het breekgedrag bepaalt de bakker welke stukken van de koek geschikt zijn voor hard staal, welke voor zacht staal en welke ongeschikt zijn voor de productie van katanas. De smid verenigt in een zwaard de kern die werd gevormd van zacht staal dat vijf maal wordt gevouwen, zijkanten van een verende staalkwaliteit die zeven maal wordt gevouwen en een snijkant van hard staal dat 15 maal wordt gevouwen. Deze constructie noemt men “sanmai awase”.
In dit voorbeeld moet de smid wel 32 keer vouwen maar dat geeft 215+27+25= 33000 lagen.
Daarna volgt het belangrijkste gedeelte: de harding.
We weten nu meer over de chemie van het smeden:
Op de kritieke temperatuur (rond 750°C), verandert de structuur van het staal in Austeniet (waarbij koolstof zich combineert met het ijzer). Wanneer het staal snel wordt afgekoeld (door de onderdompeling in een waterbad (men noemt dat “quenching”), verandert het Austeniet in Martensiet (ijzeratomen zijn kubisch ruimtelijk gecentreerd, zoals ’t Atomium in Brussel), het hardste type staal. Wanneer het staal echter langzamer afkoelt, krijgen de atomen tijd zich te herschikken en verandert het in Perliet, wat zachter en flexibeler is.
En dan terug naar de smidse:
Dat wist de smit niet maar hij had wel geleerd uit ervaring dat, als de smid het lemmet eerst bedekt met een dik mengsel van klei, houtskool en andere ingrediënten (yakibatsuchi), waarna hij het mengsel geheel of gedeeltelijk langs de snede verwijdert het verschil in dikte de eigenschappen van het staal bepaalt. De manier waarop hij dit mengsel wegschraapt, bepaalt, na het harden ook het patroon van de geharde snede (hamon). Na het drogen van de klei verhit hij het zwaard tot de gewenste temperatuur (in zijn verduisterde smidse kan hij de kleur van het verhitte staal beoordelen). Bij het bereiken van de gewenste temperatuur dompelt hij het zwaard in water van een bepaalde temperatuur. De dikke kleilaag tempert de afkoelsnelheid zodat enkel de snede hard wordt en de rug van het blad flexibel blijft.
De hardheid heeft een atomaire oorsprong. De Austenitische (kubisch vlak gecentreerd) structuur wordt door het snelle afkoelen “bevroren” in Martensiet (kubisch ruimtelijk gecentreerd). Dit levert atomaire spannigen op die verantwoordelijk zijn voor de hardheid. Bij langzaam afkoelen wordt de spanning door diffusie (het verplaatsen van koolstofatomen binnen de ijzermatix) weggenomen, wat een zachtere flexibelere staalsoort oplevert. De atomen zitten daardoor ook in de Perliet-structuur (langzame afkoeling) dichter opeen. Perliet bestaat in feite uit afwisselend zeer fijne laagjes ferriet (ijzer zonder koolstof) en cementiet (waar alle koolstof in geconcentreerd zit) en deze rugzijde is zachter, taaier maar ook denser. Denser = atomen zitten korter opeen en dus is de rugzijde effectief korter dan de snijkant ! Wanneer de beschermde rug langzaam afkoelt en daardoor meer krimpt dan de snijkant trekt het lemmet dus krom.
Tot vóór deze laatste hardingsstap is ook een katana een recht zwaard.
Dit wil ook zeggen dat een wakizachi en een tanto dezelfde kromming hebben als een katana. De eerste 60cm van een katana is identiek als de eerste 60 cm van een wakizashi. De eerste 30cm van een katana en een waizashi en een tanto zijn gelijk.
Ook Ninja zwaarden (als de Ninja al zwaarden droegen) zijn krom. De rechte Ninja zwaarden zijn Hollywood-verzinsels.
Ondanks de ambachtelijke kennis van de smid sneuvelt één katana op drie in deze laatste hardings-stap.
Zelfs indien alle vorige stappen worden vervangen door onze moderne technieken die de optimale koolstof-ijzer verhouding garanderen wordt de verhouding niet beter.
Tenslotte vijlt de smid de doorn (het stuk staal dat in het heft zal zitten of “nakago”) in de gewenste vorm en voorziet hij deze van zijn signatuur.
De Bloedgleuf die geen bloedgleuf is.
De vaak aanwezige, karakteristieke gleuf in de zijkant is geen bloedgleuf om de druk af te laten tijdens het steken.
De vorm ontstaat door materiaal weg te nemen daar waar het niet nodig is zodat het zwaard lichter word, en dus wendbaarder (of langer, hoe je’t wil). Ook sommige Europese zwaarden hebben die gleuf.
Scherp
Nu is de snede hard, het haast religieuze polijsten maakt het scherp.
Het zwaard wordt in de laatste fase van zijn ‘geboorte’ door een professionele polijster gepolijst. De kwaliteit van een zwaard kan alleen zichtbaar gemaakt worden als het op Japanse wijze gepolijst wordt.
De polijster begint met grove stenen voor het ‘vormen’ van het zwaard, waarna hij, stap voor stap, steeds fijnere stenen gebruikt. Eerst wordt het zwaard over de stenen heen bewogen. In een latere fase wordt het bewerkt met zeer dunne schilfers die op de rug versterkt zijn met papier en die met de duim over het zwaard worden bewogen.
De lengte van een zwaard wordt uitgedrukt in shaku, sun en bu:
1 shaku = 30.3 cm
1 sun = 3.03 cm
1 bu = 3.03 mm
De katana is ook een statussymbool.
Het zorgvuldig gesmede en gepolijste blad moet nu hanteerbaar worden ingekleed
Het houten heft (tsuka) omwikkeld met een roggevel en een katoenen of zijden lint en afgewerkt met metalen sluitstukken wordt over de doorn (nakago) geschoven en vergrendeld met 1 of 2 bamboe deuvels (mekugi)
De Schede (saya鞘) wordt van een stuk hout gemaakt dat in de lengte wordt doorgezaagd.
De binnenkant wordt met een houtbeitel uitgewerkt tot het zwaard erin past (enkel de eerste cm’s houden het zwaard in de schede geklemd, dit is heel cruciaal.
Ook de buitenkant wordt bewerkt tot ze egaal is en tenslotte worden beide helften aaneen gelijmd en wordt de saya gelakt of versierd.
De stootplaat of handbescherming (tsuba鍔)
Een praktisch iets als een stootplaat wordt, wanneer er niet meer zo vaak moet gevochten worden, al snel een sierstuk. Door eenvoudigweg de bamboe deuvels (mekugi) te verwijderen kan het hele handvat van de doorn worden gehaald en kan de stootplaat worden vervangen.
Op het handvat vind je nog die kleine versiering die grip verbetert (menuki目貫)
Het koord (Sageo) tenslotte wordt op een speciale wijze om de saya geknoopt.
Omote en Ura
De zijde naar de krijger gekeerd is de ura zijde, die normaal (omdat ze aan de binnenkant zit) minder zichtbaar is.
De zijde die van de krijger weg is gekeerd is de Omote zijde.