Iaido 居合道de ‘weg’ van het trekken van het zwaard
Katanaonderdelen
Bohi: bloedgleuf (die in feite helemaal geen bloedgleuf is)
Fuch: ring rond het begin van het handvat, tegen de stuba dus.
Habaki: metaalstuk (meestal koperkleurig) die de katana in de saya past tegen de tsuba.
Hamon: tekening op de scherpe rand
Kashira: stootknop op het eind van de stuka
Kissaki: tip van het lemmet
Koiguchi: mond van de vis (Koi) of de opening in de saya waar het zwaard inschuift
Kojiri: de tip van de saya
Kurigata: het oog waar de sageo doorheen gaat
Mekugi: bamboo pin om het handvat (stuka) rond de angel (nakago) de borgen
Menuki: pllatje onder koord rond het handvat (stuka ito) om de grip te verbeteren
Mune: rugzijde van het lemmet
Sageo: koord die de saya aan je obi knoopt.
Saya: schede
Seppa: pasring.
Sori: kromming
Tsuba: stootplaat
Tsuka: handvat
Basisbegrippen
Kiza: zittende houding met tenen in de mat
Seiza: zittende positie
Jodan: hoog, alles boven de schouders
Chudan: midden, tussen schouders en band (obi)
Gedan: laag, beneden de band (obi)
Shitagi 下着 onder + kledij (vest dôgi)
Uwagi 上着 boven + kledij (broek dôgi)
Obi 帯 gordel, band
Hakama 袴 broekrok
Zori slippers
Dojo
Dojo 道場 trainingsplaats voor krijgskunsten
Tatami 畳 mat
Kamiza 上座 hoge kant van de mat
Ritsurei: staande buiging
Zarei: zittende buiging
Uitspraken, opdrachten
Rei礼 buiging, dank.
Onegaishimasu お願いします ik verzoek u
arigato gozaimashita 有難うございました Ik dank u (voor iets dat beëindigd is)
arigatôgozaimasu 有り難うございます ik dank u (voor iets dat nog bezig is)
Domo arigato gozai mashita どうも 有難う ございました dank je/dank u wel
Hai はい ja
(hai) dozoga: je gang!
Yame: stop (en ga aan de kant zitten)
Sensei 先生 leraar
Shihan: meester